Liefdeswerk uit de Wolkerstuin

Schrijvers en vriendinnen Mireille Geus (1964) en Anna van Praag (1967) woonden in juni een maand in de Wolkerstuin en schreven elkaar daar koortsachtig brieven. Deze worden gebundeld in het boek Liefdeswerk, een briefwisseling over schrijven, leven, liefde. Hieronder twee brieffragmenten.

Mireille Geus:

Hoe ver moet je gaan? Hoe ver moet je gaan voor een goede roman, een gewogen kinderboek, een uitstekend young adult boek? En vervolgens: hoe ver moet je gaan om de wereld te laten weten wat je overwegingen zijn geweest en wat dat allemaal met jou en je leven te maken had. Inmiddels gaat het daar in interviews altijd over. Alsof de ambachtelijke kwaliteiten, de stijl, de constructie, de verschillende lagen, de details, de vondsten er minder toe doen dan wat de schrijver erbij dacht en voelde toen hij/zij het schreef. Je begrijpt vast al dat ik aan die vragen een hekel heb. Ik heb een training gehad van mijn uitgever om ermee om te gaan. Het blijft balanceren.

Ik wilde nog wat zeggen over intuïtie. Volgens mij noemen we het alle twee in onze eerdere brieven. Voor mij is dat een belangrijke raadgever, ik kan goed nadenken, maar de beste dingen komen uit mijn gut feeling, als ik schrijf en er komt iets uit mijn tikkende vingers waar ik niets van begrijp, dan druk ik nooit op de deleteknop, vooral niet als het echt vreemd is of ongepast of vergaand. Daar wil ik iets mee. Daar moet ik iets mee. Dus ook als er hier in het Wolkershuisje een muis dwars door mijn riedel loopt en jij dat meteen duidt als doorbreken van een vastgeroest patroon, denk ik: hoera!

 

Anna van Praag:

Met wie zou jij hier een dag willen doorbrengen, ver van de rest van de wereld? Je mag iedereen noemen die je wilt, ook beroemdheden of mensen die dood zijn. Zou je het bijvoorbeeld leuk vinden als Jan Wolkers zelf ineens opdook in de tuin, zijn armen vol rabarber, die hij tegen zijn gebruinde, blote borstkas drukt? Een beetje zoals op de foto van Karina die hier hangt.

Ik dwaal af. Ik noemde dat intuïtieve zelf wel ‘door het papier vallen’. Dat verrukkelijke moment dat het verhaal met jou op de loop gaat. Soms gebeurt het maar gedurende één zin, soms schrijf je een hele scène in een andere dimensie. En eigenlijk altijd weet je: dat klopt. Wat er verder ook verandert aan je boek, die scène blijft.

Net beet de buitenwereld trouwens onverwacht weer keihard in mijn schenen in de vorm van een telefoontje vanuit de Flesseman: mijn moeder had een hersenbloeding gekregen.

‘Ik ga dit pad niet op,’ zei ik tegen J., ‘ik heb al zo vaak gedacht dat ze doodging en dan toch weer niet. Ik ga nu geen drama maken.’ En ik veegde mijn tranen weg. Om vervolgens natuurlijk toch die hele begrafenisspeech weer af te draaien in mijn hoofd. Mijn groepje kinderen dat hier gisteren was, vroeg of ik nog dingen wilde zeggen tegen, of doen met, mijn moeder. Maar alles tussen ons is allang gezegd en als ik straks haar hand niet vasthoud als ze gaat, is zelfs dat goed omdat ze (hopelijk) in haar geliefde Flesseman zal zijn. ‘Ik hou van je,’ dat is het enige dat ik elke keer tegen haar zeg. Zelfs toen we al elkaar deze maanden alleen maar door het raam van de Flesseman zagen, dan maakte ik het gebaar. Ze zei het altijd terug.

Mireille Geus (1964, links) is schrijver, docent schrijven en schrijfcoach. Met haar jeugdboek Big won zij in 2006 de Gouden Griffel. Anna van Praag (1967) is kinderboekenschrijver, schrijfdocent en schoolschrijver. Van haar meer dan twintig kinderboeken verschenen ook vertalingen in Japan en Duitsland.